Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En hij vergaderde [27]het ganse Juda en Benjamin, en de vreemdelingen met hen uit Efraim, en Manasse, en uit Simeon; want uit Israel [28]vielen zij tot hem in menigte, als zij zagen, dat de HEERE, zijn God, met hem was. 27. Dat is, al degenen, die tot deze twee stammen behoorden. 28. Te weten, van de koningen Israels, met wie zij uit haat hunner afgoderij geen gemeenschap wilden hebben.